Er was een bijeenkomst met familie gisteren. Koffie, een sigaretje, zon. Och ja, en een nieuwe auto, waarover de vreugde voelbaar was. Maar daar gaat het nu niet om. Er startte een verhaal over studenten die leven met het autistisch spectrum, waarmee een lid van het gezelschap mee van doen had, aangezien deze de rol van studieadviseur vervult.

De kern van het verhaal was als volgt samen te vatten:  vermijd in gesprek met deze studenten het gebruik van persoonlijk voornaamwoorden. Dus niet “Wil je koffie?” maar veel eerder “Is er behoefte aan koffie?”. “Wat kan ik voor je doen?” dus niet, maar wel een nieuwsgierige stilte en een vragende uitdrukking. Niet “wat jij nu moet doen…” maar wel “wat er dient te gebeuren is…”. En gaandeweg het verhaal vielen kwartjes. De buik signaleerde pijn bij het gebruik van ‘ik’ en ‘jij’ in de voorbeelden, en diepe ontspanning als de verwijzingen naar deze of gene wegvielen.

De theorie erachter is van een eenvoudige schoonheid: de niet-autistische mens kenmerkt zich door een zogenoemde ‘ik-orientatië’, en gebruikt aldus zonder een centje pijn alle persoonlijk voornaamwoorden in het woordenboek. De mens die zich beweegt in het autistische spectrum voelt pijn als distantie, disconnectie, afscheiding in taal wordt uitgedrukt. Dit geldt overigens niet alleen voor de persoonlijk voornaamwoorden, maar ook voor een uitdrukking die op een verplaatsing van de gevoelswereld in tijd of ruimte doelt. Dus als deze of gene bezig is met het lezen van een boek, en de vraag komt langs “of je vandaag nog boodschappen wilt doen” dan is de (pijnlijke) kortsluiting instantaan aanwezig: het is immers onmogelijk om boodschappen te willen doen, op het moment dat er al iets anders wordt gewild, namelijk lezen. Ook hier geldt de behoefte aan een andere communicatie: “Is er ruimte om vandaag boodschappen te doen?”.

Deze oriëntatie wordt in tegenstelling tot de ik-oriëntatie, de zijnsoriëntatie genoemd. Men is in het moment verbonden met alles waar het bewustzijn zich op richt, en invaserende verwijzingen naar een ‘ik’ of ‘jij’, of naar een ‘straks’ of ‘gisteren’, ‘daar’ of ‘hier’ zijn een directe aanslag op het welbevinden in dat zijn.

Goed. Tijd voor een geinig testje. Gaat u dadelijk even rustig zitten met de ogen dicht. En stelt u zich een mens voor waar u zich mee verbonden voelt. Deze loopt naar u toe, drukt een kus op uw voorhoofd, en fluistert in uw oor: “Ik hou van jou.”

Gedaan?

Nogmaals dan. Maar deze keer is de fluistering net even anders. Deze geliefde loopt naar u toe, drukt de kus op uw voorhoofd, en fluistert: “Er is liefde.”

Door de eerste voorstelling komt mijn lijf in een waakzaam standje te staan. Als er aan die waakzaamheid woorden zouden worden gegeven, dan zouden ze klinken als “Wat is het probleem? Waar is het gevaar? Wat verwacht je van me?” of “Wat moet ik doen?”. In de tweede voorstelling komt het hele lijf eenvoudig tot rust; er is immers liefde. Als een wederbewustwording van dat gegeven. Als een cadeautje.

Geheel in de lijn van Jung’s synchroniteit kwam dochterlief die avond met een liedje aanzeilen die het inzicht van de dag als een kers op de slagroom aftopte, en direct een plaats in de top drie in nam van de Spotify “wat te draaien op mijn begrafenis”-lijst:

Enter One (Sol Seppy).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.