Mijn lief wil een tuinkamer. Dus de schuur moet verbouwd. Als ik nu de schuur in loop, is het alsof ik een stille hel in loop. Dat gaat als volgt: “Oh ja, er moet een betonvloer in. Ik moet nog dozen regelen voor het gereedschap. En de verf dan? Die kan ik deels op de muren smeren. Maar pas als de aannemer weg is. Wanneer komt ‘ie trouwens? Nog niet duidelijk. Stellingkasten moeten ook weg. Er liggen nog tentspullen op. Gaan we dit jaar wel op vakantie? Stop. Gastankjes, mogen die in de opslag? Oh God, de parkeerplaats moet dan afgezet. Hier is het lint. Naast de schroeven. Die moet ik nog uitzoeken. Ik zie hier verder geen reet. Lampje aan. Ach Jezus, de hele knutseltafel ligt vol. Nu geen zin om op te ruimen. Zin in koffie.”
Ik kijk naar het plafond.
“Moeten we helemaal afbreken. Wie gaat die gipsplaten er vanaf trekken? Wie weet wat er onder vandaan komt. En dan de asbestplaten nog. Teveel vierkante meters. Is de afvalpas al geregeld? De tweede afvalpas, that is? Een busje, dat hebben we nodig. Maar ja, waar huren? Als we maar parkeerplek hebben. De aannemer heeft dat niet nodig. Misschien hoogstens voor de betonmolen. Half dagje. Voor de vloer. Gut, ik moet dozen regelen. Man, ik ben nou al moe. Waar is de koffie?”
Bovenstaand gedachtetreintje duurt denk ik hoogstens één minuut. En als ik me niet focus op een pruts-taakje van het een of ander, gaat het de hele dag door. Over de badkamer, waar ik nog een haakje moet monteren, en trouwens het kozijn moet bijwerken, en de muur een opknapbeurt nodig heeft, maar eerst anti-schimmel-zooi en het verhangen van de kastjes, en trouwens, moeten die oude tandenborstels niet weg?” tot aan de zoektocht naar God, die “een zee aan troost voor me dient te regelen, waarbij de kleur van deze zee melkwit moet zijn, zout genoeg om te drijven, zonder enge beesten erin, en zeker geen prehistorische Megalodons, die een muil hebben waar een mens in kan staan, heb je die foto gezien? Zwart-wit, met zo’n 19e-eeuwse onderzoeker met een strohoedje. Of is het al begin twintigste eeuw? Wanneer is de fotografie trouwens uitgevonden?”
Mijn jongste vroeg zich laatst af waarom ik zo vaak stil sta in het midden van de kamer, en niets doe. U moet zich voorstellen dat u tot aan uw middel in een stromende beek staat. Het oppervlakte is gevuld met een eindeloze hoeveelheid verschillend gekleurde, met lucht gevuld plastic ballen. En ze komen allemaal op u af. Allemaal belangrijk. U ziet patronen, verbanden, relaties. U wilt controle. Maar als u één bal oppakt, trekt u honderd andere ballen mee. Sommige hebben dezelfde kleur, andere weer hele andere, en u denkt na over het verband tussen hen. De rest stroomt achter uw rug verder, en die zijn óók belangrijk. U laat uw bal los, draait razendsnel om en hengelt vergeefs naar een belangrijke bal achter u. U draait moedeloos terug, en er is alweer een nieuwe lading voor u die aandacht behoeft. En de stroom is eindeloos.
“Ooit van ADHD gehoord?” vraagt mijn medisch psychologe quasi nonchalant.
Ik kijk haar nog net niet verbaasd aan.
“Als jij dingen moet regelen die enigszins complex zijn ga je geheid de mist in. Maar ook ‘lekker vrije tijd voor jezelf’ is in feite een crime, omdat het gebrek aan structuur je doet verzuipen in al die mogelijkheden waar je geen grip op kunt krijgen. Een online training geven? Én de inhoud overbrengen, én switchen tussen schermen, én rekening houden met je collega-trainer, én de koffie en lunch regelen, én trouwens de trolley moet nog terug, én én én? Je bent een aardige vent Bas, je wilt alles goed doen in de ogen van anderen, maar dat gaat dan gewoon niet. Het aanstormend gevoel van falen is dan de dikke kers op de taart om he-le-maal leeg te lopen. En een aardig bijkomend feitje is dat ADHD’ers vanwege hun bovenmatige hardware matige bedrading een relatief klein emotioneel afvoerputje hebben. Dus is het ook niet raar dat jij een week nodig hebt om van het geven van zo’n training bij te komen: het duurt immers dagen voor je om alle indrukken te verwerken.”
En ik dwaal al af naar de hel die ‘IKEA’ heet. Of de hel die ‘De Efteling’ heet. Of de hel die ‘lekker met vakantie gaan’ heet. En dan aan 2013. De drie maanden voorafgaand aan m’n opname. Die, inmiddels, ouwe koe. Hoe op dag één van m’n werkeloosheid niet de verwachte vreugde van vrijheid, maar onbegrijpelijke liters angst in de vorm van enkel nog woest rondtollende vuurrode ballen mijn kant op stroomde.
“Wat had ik moeten doen?” vraag ik haar.
“Hulp vragen. Men moet je dan echt aan het handje nemen, voor jou de structuur maken, en je strak begeleiden.” is het korte antwoord.
Tja, had ik dat nou niet in een eerder stadium afgeleerd, hulp vragen? Ook niet raar legt ze uit: “Het gros van de ADHD’ers in jouw tijd werd van jongs af aan afgeleerd om wat dan ook te vragen, omdat de correcties van buiten dusdanig waren, dat enig vertrouwen in de medemens rond het 18e levensjaar al netjes chirurgisch was verwijderd.”
“Okay…” roep ik nog: “Maar hadden je collega’s aan het begin van mijn opname dan niet kunnen zien wat de grondoorzaak was van m’n gekte?” Even is het stil. Dan kijkt ze me wat gebroken aan. “Tja. Dat is inderdaad wel raar. Ik zag het al toen je op de eerste dag binnenkwam.”
Op mijn ballen-rivier plopt er plots een enorme skippybal omhoog. Op de bal staat: “2 ton maatschappelijke schade”. En in koeienletter er doorheen: “Prutsers.” Er worden ook filmpjes op de bal geprojecteerd: van mijn angstige dochters. Van zelfingenomen of weifelende psychiaters in witte jassen. Grijze tralies. Sneeuw. Van psychotische, multi-gekleurde medepatiënten. En inktzwarte, eindeloze zeeën van eenzaamheid en angst.
Het gevaarte drijft naar me toe, en dan langs me heen. En voor het eerst in tijden draai ik me niet om. Ik geloof het wel. Er zijn alweer genoeg ballen voor m’n neus tot aan de horizon. En even lijkt het of de rivier niet van water is, maar van melk, een melkwitte rivier.
Te ondiep voor Megalodons. Zout genoeg om in te drijven.