Augustus 2013

Jesus wat ben ik blij. Het afgelopen half uur heb ik de psychiater in opleiding met veel drama zitten overtuigen van het feit dat ik in een tien meter diepe put zit, dat het zonlicht nog amper naar binnen komt en dat het leven voor mij geen enkele zin meer heeft.
De verschrikte blik doet me twee dingen beseffen: één: de boodschap is overgekomen; ik ben gered: ze gaan op me letten. En twee: ik ben verdoemd ende verloren. Als psychiaters al schrikken van je verhaal, dan is er nog weinig aan te redden.
Het gesprek wordt afgesloten met de melding dat ik niet langer dan 15 minuten van het terrein af mag; het is vrijdagmiddag.

De volgende ochtend verlaat ik het terrein, op zoek naar glasscherven. Het is flirten met de kosmos: als ik glas vind, wil de kosmos me dood hebben. Als ik niets vind, dan is er nog een voor mij volstrekt onbekende reden voor leven.
Goed.
Sindsdien heb ik enig idee hoeveel glas er wel niet in een gemiddeld parkje ligt; je kunt er geen glasbak mee vullen, maar er is meer dan genoeg voor een paar zelfmoordcommando-teams. En aldus heeft de kosmos gesproken.
Maar zoals ik laatst nog gelezen heb: een pols diep opensnijden is gemakkelijker gedacht dan gedaan. Het krassen van het glas op mijn dunne huid doet echt heel zeer. Dus besluit ik dat dit niet het juiste stuk glas is. En het zoeken begint opnieuw. En het vinden. En het krassen. En het weer zoeken. Vinden. Krassen. Zoeken. Het gaat de hele dag door. ’s Avonds kom ik doodmoe terug van het dagje uit, een setje aan potentieel juiste glasscherven in mijn broekzak. Geen haan die heeft gekraaid. De volgende dag herhaal ik mijn vind-, kras- en zoeksessie. De haan is nog steeds slapend. Ik concludeer dat de haan doesn’t give a shit.

Een week later word ik verplaatst naar een ander ziekenhuis, met een andere PAAZ  en aldus geconfronteerd met een hele nieuwe set aan professionals. Ik mag mijn verhaal nogmaals doen. Het resultaat is hetzelfde: niet meer dan 15 minuten van het terrein af. En opnieuw ben ik de dagen die daarop volgen weg zonder dat de plaatselijke haan wakker wordt. Nou… niet helemaal. Als na een dag of vijf de volgende psychiater in opleiding bij de dienstdoende verpleging navraagt waar ik ben (hij wil een gesprekje voeren voor z’n opleiding) gaat het alarm af en word ik licht hysterisch gebeld. Waar ik ben. Dat ik me moet melden als ik vertrek. Dat ik niet zo lang weg mag blijven. Dat ze bezorgd waren. En zo wordt aan mijn wanhopige behoefte om gered worden dan toch voldaan. Zo ongeveer dan: de dag daarop herhaal ik mijn actie en ik word door niemand aangesproken, noch tegengehouden.

Na verloop van tijd stop ik met glas zoeken en vinden: teveel pijn. En het krassen doet trouwens ook zeer.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.