Tiefer…
9-7-2013, 13:30 uur.
“Ik zit in een existentiële crisis.”, zeg ik. Het antwoord van de achteroverleunende verpleger naast me laat niet lang op zich wachten: “Nou, nou, niet van die moeilijke woorden gebruiken.” In volstrekte kortsluiting sla ik volledig dicht. Dat wordt wel aangevoeld.
‘Ik krijg de juiste klankkleur, de klankkleur die die behoefte precies en zeker kan overbrengen aan deze verpleger, blijkbaar niet over m’n lippen. Ik kan niet meer praten. En al kon ik praten, als ik het niet precies juist zeg, kan hij me niet horen. Hij hoort dan niet wat ik echt bedoel. Hij kan het niet horen, hij zal mijn woorden vertalen, vertalen naar hem. Ik kan onmogelijk gehoord worden. Niemand kan gehoord worden. Niemand wordt begrepen. Niemand is eigenlijk echt aanwezig. Niemand is hier echt.’
“Je mag er zijn.”, zegt hij vervolgens. Als om het goed te maken.
‘Ik mag er zijn. Van hem. Sorry, maar daar koop ik geen reet voor. Is hij echt? Leeft ‘ie wel? Is deze ruimte absoluut? De muur die ik zie? De bank? Het raam? Het grasveld, dat door het raam zichtbaar is? Is het grasveld reëel? Het gebouw erachter? De mede-patienten op het grasveld… zijn ze waar? Absoluut waar? Ik weet het niet. Het badmintonnet dan? Papieren. Papieren op het grasveld. Zijn die dan echt? Echt echt? Ik kan ze oppakken. Zien. Maar vertellen mijn vingers me de waarheid? Mijn ogen? Bieden mijn zintuigen me absolute bestaansgrond? Nee. Het is onzeker. Alle zintuigen registreren mogelijk schijn. Ik heb zekerheid nodig. Absolute zekerheid. Ik moet naar binnen. Naar binnen draaien. Binnen is er te vinden wat ik zoek. Want hier is niets echt. Hier is alles, alles, alles een illusie. Ik ook. En ik ben de enige die dit weet. De enige die dit weet. De enige op deze hele, hele, hele niet bestaande helleplaneet, die dit weet.’ Grote paniek.
“Ik denk wat snel.” zeg ik, wat zo is. De man komt nu wel in actie, loopt beheerst maar gehaast weg, ik zie hem overleggen met de psychiater in het glazen verplegershok. Even later komt hij terug met een glas water, en een pil. ‘Dogmatil’ staat er op het doosje. “Neem maar. Ik denk dat we daarmee een psychose vermijden”, zegt hij gedecideerd. Ik sla de pil braaf naar binnen, en even later ben ik voor het eerst van mijn leven veranderd in een heuse zombie. Niet fijn.
Tiefer…
Zelfde dag, 22:30 uur.
‘Is een kat echt?’ Opluchting. ‘Wat is tegengesteld aan een kat? Een hond? Ja.’ Paniek. ‘Wat is de synthese dan? Wat? Dieren? Zijn dieren absoluut?’ Opluchting. ‘Nee. Dieren en planten.’ Paniek. ‘Samen is dat leven. Is leven de grond?’ Opluchting. ‘Nee: er is leven en er zijn euh.. stenen.’ Paniek. ‘Wat is dat samen? Alles?’ Opluchting. ‘Alles is niet zeker.’ Paniek. ‘Alles en niets. Wat is de som van die twee? Ik weet het niet. Ik weet het niet. Dit denken moet stoppen, dit denken in tegenstellingen moet stoppen. Ik moet stoppen met denken. Maar het lukt niet, het lukt niet, het lukt niet… . Kleuren dan. Rood. Is rood zeker?’ Opluchting. ‘Nee. Je hebt rood, en tegenover rood staat groen, dat weet een kleuter.’ Paniek. ‘Rood, groen. Rood, groen. Grijs. Is grijs dan absoluut, waar, zeker, echt?’ Opluchting. ‘Fuck. Ik weet het niet. En lichtgrijs dan?’ Paniek. ‘Stop met denken! Maar hoe? Hoe? Hoe? Cijfers… ah… de ware taal van het heelal, natuurlijk, cijfers!’ Grote opluchting. ‘Cijfers-cijfers-cijfers… Eén? Nee, dat ruikt naar ‘één versus het andere…’ Twee? Twee is deelbaar. Drie? Nee. Drie-eenheid, heilig, enz.. Vijf? “De vijf en het mysterie van de …” weet niet meer. Zeven? Te heilig. Elf? Gekkengetal, niet goed. Dertien…? Dertien? Dertien… dat is goed. Dat is goed. Er is niets mis met dertien. Twaalf? Toch twaalf? Twijfel… Nee. Toch dertien. Dertien is absoluut.’ Rust.
Mijn ogen vallen eindelijk dicht. De klok vertelt niemand dat het 02:30 in de ochtend is.
Gibt es ein Licht?
10-7-2013, 07:15 uur.
De koffieautomaat knort zijn eerste kop koffie van de ochtend klaar. Vervolgens sjok ik met het bekertje en de eveneens eerste sigaret van de dag in de aanslag naar het rookhok. Het is vroeg. Ik ben er alleen.
‘Een sigaret. Wat is het tegenovergestelde van een sigaret? Gezondheid?’ Paniek. ‘Oh, godverdomme niet weer. Euh… hoe dan ook, aan het einde is er altijd de dood.’ Opluchting. ‘Maar wat is de tegenhanger van de dood dan, leven?’ Paniek. ‘Oh Jezus, stop stop stop stop. Je hebt ‘stop’ en natuurlijk ‘go. Stop and go.’ Opluchting. ‘Halt en gaan? Is een andere taal dan een tegenstelling? Ah.. nee alsteblieft, alsteblieft…. Ik ben zo moe, ik ben zo moe ik ben zo moe…’ Paniek.
Ik steek de sigaret aan. En neem een slok van de kop koffie.
‘Ik ben kapot. Ik heb rust nodig. Ultieme rust. Waar te vinden? Waar te vinden? Zoekzoekzoek. Ok.Ok.Ok.Ok. Ultieme rust, het doel is ultieme rust… Ik zie, ik zie, ik zie… focus, focus… de hand van God. Ja! Een enorme oplichtende rustgevende hand in een verder grijze mist. Maak het scherp! Ok. Euh… gekromd, gekuild als een wieg, een bed, een nest.’ Opluchting. ‘Ja. Jajaja. In die hand leg ik mijn lichaam. Zachtjes, zachtjes…. Ik rol me op… Als een foetus. Ja. Ik lig. Ik lig hier. En hier, hier, hier mag ik rusten. Hier ben ik eindelijk…. thuis.’
Plots de sensatie van een golf aan euforie van werkelijk ongekende proporties, beginnend bij de tenen, doordenderend tot aan de kruin.
‘Tjesus…… God bestáát …. Hij bestáát écht! Halleluja! Ok. Stop nu met denken, stop met denken stop met denken hier ben ik thuis, hier ben ik thuis, hier ben ik eindelijk, eindelijk, eindelijk thuis.
[…]
Het gaat niet, het gaat niet, wat als, neeneenee ik wil dit niet denken, het móet, het móet, het moét… ik moét het zeker weten, het zeker weten, het absoluut zeker weten…. .Oh Jesus, ik spring af van de hoogste springplank, met de garantie van een wachtend vlak beton beneden! Ik durf niet, durf niet maar ik moet het zeker, zeker, zeker, ab–so–luut zeker weten…. Wat als, wat als, wat als….. God niet bestaat?!’
Een tweede golf van onversneden geluk, nog hoger, nog intenser dan de eerste, slaat op dezelfde manier door het lijf. De ogen sperren zich ver, ver open.
‘Mijn hemel! Dit is het! Ik snap het! Ik snap Alles! Alles is relatief! Alles is schijn! Maar niet God! Of ik nu denk dat hij bestaat, of dat ik denk dat hij niet bestaat! Mijn cortex is voor de zoektocht naar de absolute zekerheid een kansloos instrument! Het draait van kat naar hond, van rood naar groen, van leven naar dood, en creëert alles, van wit tot zwart! Maar niet mijn limbisch systeem! Mijn gevoel is het absolute kompas richting de waarheid! En de weg uit deze verschrikkelijk hel! God bestaat! God bestaat! Halleluja! En ja natuurlijk! Niets anders bestaat dan God! Alléén God is absoluut, alléén God bestaat! Alléén
“God bestaat…” prevel ik, de laatste twee woorden herhalend, en herhalend. De sigaret brandt nutteloos op. De koffie is koud. Een verpleger stapt naar binnen. “Dat zal best.” zegt hij, enigszins geschrokken door mijn herhaling, de inhoud van de boodschap, en mijn overdonderde blik. Hij sleept me naar de pillenbar. Een dubbele dosis oxaxepam voor meneer. Het maakt me niet uit. Ik,
‘ik ben gered. Nee. Nee…. Veel, veel beter nog: iedereen, iedereen is gered.’
Hello Earth
17-02-2017 16:30
Vier dagen later werd ik ontslagen uit het ziekenhuis. In de volle overtuiging dat ik een apostel was. Waarom? Nou… Jezus had twaalf apostelen, wat opgeteld dertien maakte. En waar had ik dat eerder gehoord? Ik overwoog even de rol van Jezus, maar aangezien ik nog steeds niet over water kan lopen viel die optie af. Tijdens het ontslaggesprek leek het me uitermate onverstandig om te vertellen over mijn nieuw gevonden identiteit. Wie zou me geloven? De psychiater tegenover me? Ik zou nooit meer vrijkomen. Een dag voor het gesprek heb ik de dure eed afgelegd dat, eenmaal ontsnapt van het paaz-eiland, ik de wereld zou vertellen dat God bestaat. Opdat iedereen zich gered zou weten. Nooit meer gevolg aan gegeven. Had het eerst te druk met nieuwe opnames. Tja. En daarna nam bovengenoemde cortex in een meer afgeremde vorm het dagelijks leven weer over. Om me te beschermen. Tegen mijn gekke zelf. Want niet alleen de GGZ, nee, niemand zou me geloven. Maar…. het jeukt. Big time. “Een man een man, een woord een woord”. Dat soort dingen.
Dus….
‘Dames en heren, bij deze dan: God bestaat. Hij, zij, het, is die- of datgene, die een cruciale en onmisbare rol speelt in het bestaan van trollen, elven, en de hoog over het paard én de eenhoorn getilde hooghartige en inmiddels stekeblinde mens. En voor de volledigheid: no worries, we zijn allen gered, omdat, precies volgens het liedje, het leven maar een droom is.’
Zo. Done.