Door een onbekende schilder is de lucht besmeurd met strepen etterend okergeel en plakken grijs als geplette en uitgesmeerde kantoren. Het zicht op de brakende zon wordt weggenomen door de stervende machine. Honderden meters hoog verheft het zich, aangejaagd door, door de tijd zelf verteerde en ontrafelde spoken, die een laatste keer huiveren van genot als zij hun kapotgeslagen zwepen laten neerkomen op de opengereten, lillende, en naar slachtafval stinkende kuiten van het beest.
De afbrokkelende kop, zo zwart als het verenpak van een geplette kraai, spert de ogen en toont twee open gegooide poorten van een hel uit de 21ste eeuw, en trekt zo de ongewilde aandacht van de stilzwijgende menigte op het veld ver beneden hem. Vlammen, variërend van lichtgevend, bloedwellend rood, tot krijsend geel dat doet denken aan de scherpe tand van een vork die wordt getrokken over een loodgrijs schoolbord, flakkeren uit de twee gillende en zielloze gaten op, waarmee het de wereld voor een laatste keer wil ontheiligen.
Uit de strontbruine romp ontspringt een eindeloos woud aan dofstalen buizen, woekerend als slierten doorgegroeide kanker. Uit hun holle, tandeloze monden huilt de juggernaut zijn laatste lied: woeste vaalwitte stoom en de zwarte hoest van uitgekotste diesel wordt als door rauw doorgeknipte open aderen de ether ingepompt. Inwendig gaan alle organen, in deze doodsstrijd om de finale reserves, met de verbetenheid van hondsdolle kantoorwolven, elkaar te lijf. De laatste liters verklonterde machinesappen druipen borrelend, kwijlend en groenpulserend uit de door roest verrotte en verschilferde vierkante muil.
Nog één stap wordt gezet. De inslag van de gitzwarte stalen laars op de groene en met leven doorweekte velden schudden de zacht rood-wit geschilderde en van opwinding door de schoorstenen als neusgaten ademende woningen, die zijn opgesteld conform een batterij artillerie achter de wachtende menigte, als uitgedroogde stropoppen door elkaar. Ook zij houden stand.
En dan is het zover: staaldraden, de verweerde pezen die de ijzeren hel een schijnbare eeuwigheid in beweging hebben gehouden, knappen tezamen, waarmee ze een eenmalige, door opperdemonen zelf geschreven symfonie uitvoeren. De onderbenen breken als gortdroog geblakerd hout, waarna de knikkende knieën zich tientallen meters diep de grond in boren. Met het naderende geluid van een tropische storm komen romp en kop in slow-motion naar beneden. Op impact, die eindeloos lijkt te duren, klapt het al gestorven lijf krijsend dubbel, terwijl de kop als de zwartglazen bol van een tot in de ziel verrotte necromancer in duizend stukken uit elkaar spat.
Als afgesproken komt de massa op de velden in beweging. Rugzakken, tassen, zakken gaan open, waaruit verbandtrommels in alle soorten en maten, de warmste dekens, de schattigste knuffels, tevoorschijn komen. Honderden ketels met soep worden met liefde opgewarmd. Stereo-installaties worden in grote getale neergezet waarna de ether wordt bezwangerd met een sublieme variatie aan zachte muziek.
Uit het hoofd stromen talloze verdwaasde directeuren, projectmanagers. Knipperend met de ogen en als in een droom kijken ze verbijsterd naar de lucht. Tegelijkertijd wankelen uit de inmiddels levenloze stalen armen, veld- en papierhulpverleners naar buiten. Afschuw, angst, verdriet, vrede, opluchting, euforie; het hele emotionele spectrum is van hun gezichten af te lezen. Vanuit de buik van het beest rennen cliënten, patiënten in alle soorten en maten, de wachtende levenden tegemoet. Lachend als kroegtijgers, hun bevrijding en de uitnodigende geborgenheid indrinkend en onpeilbaar dankbaar om hun verhoorde gebeden. A4tjes, vol met letters, cijfers, grafieken en schema’s, vertraagd door hun soortelijk gewicht, dwarrelen als feestloze confetti met miljarden tegelijk naar de grond.
Cijferaar, ambtenaar, patiënt. Allen worden verzorgd met pleisters, dekens, soep en brood. Allen worden omhelsd en vastgehouden zo lang het nodig is. Allen worden gereinigd en geheeld. En niemand, niemand blijft achter.
Aan de horizon verschijnt, na eeuwen van duisternis, licht. De vergeten verbinding, zuiver als simpel bergwater, hangt opnieuw als tastbaar engelenhaar in de lucht. Een aarzelend ‘Haleluja’ wordt door een jong meisje ingezet, waarop een collectief en resonerend ‘Amen’ volgt. De krantenkoppen zullen morgen, voor het eerst in de historie van de mensheid, allen dezelfde woorden hebben afgedrukt:
“Nie, nie wieder.“