Stelt u zich voor dat u zich 10 meter onder water bevindt. U kunt, wonderbaarlijk genoeg, gewoon ademen. Boven water ziet u uw medemensen lopen. U ziet de brokstukken van uw identiteit daar ook liggen: ex-werknemer, ex-vader- of moeder , ex-vriend(in) van een aantal voorheen geliefde personen, ex-huiseigenaar. Alles stuk. U kunt die persoon niet meer zijn: identificatie met die brokstukken is ronduit ondragelijk. Door een speling van het lot (verliesmomenten, een tumor in uw hoofd, gierende angst, vult u maar wat in) heeft u uw identiteit boven water moeten opgeven.
Maar uw onderbewuste doet er alles aan om u een nieuwe aan te meten. Waarom? Omdat, indien u niets in de spiegel zou zien, u er niet zou zijn. Uw overlevingsdrang, die zich absoluut niet laten sturen door uw bewustzijn, pikt dat niet. Deze heeft u getransporteerd naar een schijnbaar lege zee, waar bovengenoemde spiegel hangt. In die spiegel ziet u uzelf met de romp van een mens, en de kop van een vis.
Nu ziet u uw medemens vanuit deze, voor u volstrekt onbekende wateren dingen tegen uw kapotte identiteit zeggen. U hoort, gedempt én vervormd door al dat water, teksten als “U bent ziek.” en “We maken u beter.”. U ziet hoe deze mensen uw oude en door u afgeschreven ik trachten te motiveren om te gaan knutselen, sporten, en pillen te slikken. U hoort uzelf boven water, als reactie op deze onbegrijpelijke oplossing, in paniek roepen: “Ik heb de kop van een vis!”. Op basis daarvan verschijnen er zorgelijke blikken, en worden uw brokstukken wat extra pillen toegediend. Niemand kijkt naar beneden, naar u. Ze kunnen u ook niet zien. Ze zien grond onder hun voeten.
Zie het water waarin u zich bevindt als eindeloos. Er is daar genoeg ruimte om voor elk mens op deze aardkloot apart te creëren wat bestaat. En aangezien het zicht onder water voor ons beperkt is, kunnen we niet zien wat er voor onze buurman bestaat.
Zie de wereld boven water daarentegen als een zeer beperkte en beperkende ruimte. Alles wat u daar ervaart, kan enkel en alleen in samenspraak met de ander bestaan. Voor iedereen die de wereld nog nooit onder water heeft gezien, is het leven boven water absoluut en waar. En is de grond waarop hij of zij staat, nou ja, grond.
De rest is waan.
Voor alle anderen, die het leven vanaf de diepte één of meerdere keren hebben moeten ervaren, is de wereld onder water ook waan. Maar voortaan betitelen zij het leven boven water als collectieve waan.
De grond waarop zij na terugkomst op lopen, is ook hard. Maar het is geen grond. Het is als ijs. En ijs kan smelten. Breken. Versplinteren. Net als ieders identiteit.
Nu: stelt u zich voor dat er plots een duiker door het wateroppervlakte heen breekt, naar u afdaalt, en een bord toont met de vraag ‘Hoe gaat het?’. Borrelend beantwoordt u de vraag: “Ik zie er half uit als een vis en bij gebrek aan overige informatie over deze voor mij vreemde wateren ga ik er voor de zekerheid maar vanuit dat deze vol met haaien zit. Ik ben bang.” Hoe fijn zou het zijn, als de duiker dan even grijnst, en een hightech harpoen tevoorschijn tovert? En u vervolgens gezelschap houdt, en u met raad en daad terzijde staat?
Met het vertrouwen in één medemens is er een goede kans dat het uitkristalliseren van uw nieuwe identiteit leidt tot een nieuwe versie van u. Een mens. Goed voorbeeld doet goed volgen.
Maar als er als gevolg van het reductionistisch nihilisme van een fabrieksmatige GGZ-instelling (lees: “Er is geen zee, en u hebt geen vissenkop. U heeft wanen.”) géén duiker verschijnt, en uw zee dus volstrekt leeg blijft, wat dan? Hoe gaat uw nieuwe ik er naar verloop van tijd dán uitzien? In een koud en dood universum dwingt uw overlevingsdrang u genadeloos in de rol van zowel god als creatie. Daar wordt u Alles, Niets en Eén. In vaktermen? Dieper ‘de psychose’ in.
Maar ga dat maar eens uitleggen aan die met watervrees behepte professioneel-afstandelijke fabrieksmedewerker tegenover u.