Er was eens een tijd en een land, waarin mensen die er woonden geloofden dat engelen van water waren. Als één van hen stierf, dan verscheen er een regenbuitje. De ontwerper liet zich eigenlijk nooit zien, behalve als hij pijn had. Dan bliksemde en donderde het.
In dat land woonde een boer, die één dochter had. Jullie zullen begrijpen dat deze dochter het allerliefste was, wat de boer in zijn leven had. Hoewel zij in het dorp bekend stond als Sarah, noemde de boer haar, in de borging van hun eigen kleine boerderij, altijd ‘zijn hartje’. Sarah was een vrolijk meisje, die liefde bracht in het leven van de boer.
Een leven dat aan de ene kant zwaar was, omdat hij alles zelf moest doen: de kippen voeren, eieren rapen, het graan zaaien en verzorgen en oogsten, de hekken repareren, naar de markt gaan om de spullen te verkopen en ga zo maar door.
Aan de andere kant was het, voordat de kleine Sarah er was, ook een heel erg eenzaam leven geweest, omdat de boer een bochel had. En een bochel, dat was in de ogen van de dorpsbewoners een straf van de ontwerper. Dus tolereerden de mensen de boer, maar ze waakten ervoor geen vrienden met hem te worden. En de boer snapte dat wel. Hij hield van de mensen in het dorp, en wilde niet dat iemand door een vriendschap met hem, ook straf zou krijgen.
Maar toen hij, jaren geleden al, Sarah als een kleine baby langs de kant van de weg vond, zag hij dat als een teken. Als hij voor deze kleine baby zou zorgen, zou zijn erfzonde hem worden vergeven. Dus met alle liefde van de wereld zorgde hij voor dit kind, wat, net als hij, gestraft bleek te zijn. Alleen niet met een bochel. Sarah werd bij het minste of het geringste ziek, waardoor zij erg moest lijden. Maar als door een wonder ging ze nooit dood, en bleef ze altijd vrolijk. Jaren zorgden ze zo, op hun eigen manier, voor elkaar.
Tot dit jaar. Een droogte teisterde het land. En water was erg moeilijk te vinden. Het water wat er in de put te vinden was, werd tussen de mensen van het dorp verdeeld. Maar de boer en Sarah kregen niets. De mensen beseften dat de droogte door de engelen gebracht moest zijn, omdat de dorpelingen de boer én Sarah in hun midden hadden getolereerd. De boer snapte dat wel, en zo duurde het toch nog veel te lang, voordat het kleine kind overleed aan uitdroging. Zonder een traan te laten begroef de eveneens uitgedroogde boer zijn enige liefde in de dorre aarde.
In de daarop aansluitende nacht had de boer een droom. In die droom kreeg hij bezoek van een scharensliep. De man zat in zijn kleine boerenwoning en zei niets. Alsof hij wachtte. Maar waarop? Vertwijfeld zocht de boer naar een opening voor een gesprek, totdat hij zijn inmiddels nutteloze zeis in de hoek zag staan. Deze overhandigde hij aan de man, die de zeis begon te slijpen met zijn vreemde, lichtgevende strekel. In de droom van de boer leken er jaren voorbij te gaan, alvorens de vreemde bezoeker hier klaar mee was.
Eindelijk gaf de scharensliep de zeis terug aan de boer. En met die overdracht overviel hem een vreemde sensatie. Een heel nieuw gevoel tintelde door het lichaam heen. Jullie zouden het, denk ik, ‘woede’ hebben genoemd. Of ‘wraak’. Voor het eerst wilde de boer genoegdoening voor het lot wat hem zijn hele leven al had achtervolgd.
“De zeis oogst geen graan”, zei de scharensliep. “Zij oogst engelen.”
De boer knikte zwijgend en verliet zonder om te kijken de kleine boerderij. Hij hield de zeis aan het eind van de stok vast, zodat de punt van het mes de grond raakte. Deze zakte zonder inspanning tot diep in de aarde weg. Raakte zij per ongeluk een steen, dan was de vuurslag zo erg, dat de hele omgeving werd verlicht. Het duurde niet lang voordat de boer de trap vond. Met trage tred, en een diepe, verwachtingsvolle zucht, die hij zijn hele leven leek te hebben opgespaard voor dit moment, zette hij zijn rechtervoet op de eerste tree.
Die ochtend vonden de dorpelingen de dode boer in de boerderij. Net te laat om hem met water te redden. Het water dat in eindeloze hoeveelheden uit de hemel kwam, wat weken duurde. Nog nooit hadden de dorpelingen zoiets meegemaakt. Het sterven van al die engelen ging gepaard met een gekwetste ontwerper, want de donder en bliksem hield ook maar niet op.
Wat de mensen eigenlijk niet begrepen: er was immers gezaaid en het was nu de beurt aan de boer om te oogsten.
Maar dat zeiden ze natuurlijk niet hardop!