Lang geleden leefde er een prins. Deze prins was het enige kind van een machtige, hebberige koning, en een ijskoude, en vreselijk verzuurde koningin. Dit was op zich niet zo erg, ware het niet dat het kind zelf was geboren met een zuiver hart. Dit betekende dat hij telkens weer enorm leed onder het gezag van zijn vader, die maar niet genoeg kreeg van oorlog en leed, alleen maar om nog meer te bezitten. En enorm leed onder het gezag van zijn moeder, die zich niet verwaardigde het kind enige aandacht te geven, laat staan aan te raken, of iets leuks met hem te doen. Het gevolg van alle aanslagen op het zuivere hart van de prins was, dat hij vaak erg somber was. Nu had de prins al op jonge leeftijd vriendjes, maar ook die maakten hem niet blij. Door zijn bijzondere hart had hij al gauw door, dat deze vriendjes er al van jongs af aan op uit waren om bij hem in het gevlij te komen, zodat ze later een machtige positie aan het hof zouden krijgen. En ook de bedienden, die hem hielpen, konden voor hem niet verhullen, dat het niet om hem te doen was dat ze aardig voor hem waren, maar voor zichzelf. Een goed woord van de prins leverde een beter baan op, meer geld, meer aanzien. Maar ze waren ook, door hun glimlachjes heen, bang voor hem: een verkeerd woord zou kunnen leiden tot hun ontslag van het hof, of nog erger, de gevangenis, of de dood, die als dagelijks brood werd uitgedeeld in de kerkers van de koning. Het gevolg van al die mensen om de jonge prins heen, die, wat zijn hart hem zo zuiver ingaf, alleen maar bezig waren met hun eigen voordeel, was dat de prins zich vaak afzonderde. Alleen in zijn prinselijke ruimtes werd zijn hart ontlast van alle eenzaamheid die hij in gezelschap van anderen zo hard voelde, en werd hij niet stiekem uitgelachen om de bittere tranen die hij elke dag, te pas en te onpas, huilde.
Het is niet raar dat de prins ziek werd. Doodziek. Toen de prins zijn tiende verjaardag naderde sommeerde de koning de beste helers uit het land om hem te redden. Het kwam hem natuurlijk slecht uit dat de jongen ziek was. Zijn dood zou hem kwetsbaar doen lijken, waardoor de buurlanden het in hun hoofd zouden kunnen halen om gezamenlijk tegen hem op te trekken. Nee, een fitte zoon was noodzakelijk om dát gevaar het hoofd te bieden! Nu zal het jullie niet verbazen dat een hoop genezers niets voor hem uit konden richten, en op het moment dat de koning daarvan doordrongen was, moesten ze rennen voor hun leven. De koningin interesseerde het allemaal niet; zij was de hele dag alleen maar voor de spiegel bezig om nog mooier te zijn dan de dag ervoor. En zijn vriendjes? Tja. Een zieke prins, zou mogelijk een dode prins worden. Dan hadden ze al hun investeringen voor niets gedaan. Al gauw kwam er bijna geen bezoek meer voor de doodzieke jongen. En ook de bedienden kwamen nog nauwelijks langs. De koning was wraakzuchtig genoeg om één van hen de schuld te geven mocht hij komen te overlijden, en jullie begrijpen dat dat natuurlijk geen voordeel was voor hen. Dus was de jongen al gauw erg eenzaam in zijn vertrekken, waar alleen af en toe nog een genezer langskwam, die zijn geluk wilde beproeven, en in bezit was van een uitstekend vluchtplan, mocht de poging niet slagen.
Dit ging zo een tijdje door, totdat de jongen tien werd. Op die dag stond er een magiër voor de deur, die tegen iedereen die het maar horen wilde zei, dat hij het zo gewilde medicijn had voor de jonge zieke prins. Ook de koning kwam het ter ore, en hij nodigde de magiër uit in de vertrekken van de prins. Nu was de koning nogal gefrustreerd dat er de laatste tijd zoveel zogenaamde genezers konden ontsnappen, en daardoor leek het hem een goed idee deze magiër naar zijn zoon te laten kijken, hem uit te nodigen hem te genezen, maar ook een twintigtal soldaten op te stellen die hem in zijn kraag zouden vatten, mocht de magiër een zoveelste oplichter zijn. Dan zou hij zijn koninklijke woede weer eens heerlijk kunnen botvieren op die arme drommel. En mocht hij dan toch nog ontsnappen, wat natuurlijk zeer onwaarschijnlijk was, dan zou de hoofdman van de wacht eraan gaan. Het kon niet misgaan, zo was de gedachte van de getergde koning. In ieder geval, als het ging om tegemoet te komen aan zijn wraak.
Maar het ging mis. Want de magiër heelde de jongen. Hoe? Hij gaf hem een masker. Een magisch masker. Dit masker verhulde alle emoties die de jongen had voor elk ander mens. En dat was goed, want daardoor konden de mensen het verdriet van de jongen niet meer zien. En het was goed omdat de mensen ook de stille hoop op enige werkelijk contact van de jongen niet meer konden ervaren. Het was onmogelijk geworden om de arme prins te beschimpen om zijn tranen, maar ook konden ze niet langer inschatten, of ze het zuivere hart van de jongen hadden geraakt voor hun eigen voordeel. Voortaan zouden de mensen voorzichtig zijn met de jonge prins, en lieten ze het streven naar eigen voordeel voor wat het was. Of iets goed, of verkeerd zou uitpakken werd een gok. En mensen houden niet van gokken. Zeker niet als het gaat om óf en betere positie, óf een afschuwelijke dood in de kerkers van zijn vader. Dat was het risico duidelijk niet waard.
En de jonge prins? Die slaakte een zucht van verlichting. Opeens waren alle mensen om hem heen minder hebberig en veel afstandelijker geworden. Zijn hart deed geen pijn meer! Het was heerlijk! Maar de prins was niet dom. Hij besefte wel dat het masker hem voor alle anderen een ander mens maakte, maar dat hij ervoor zou oppassen zelf niet anders te worden. Hij nam zich daar, op zijn verjaardag, plechtig voor, dat het masker er was om zijn arme hart te beschermen, en dat hij, als hij eenmaal oud was, en zijn leven er niet meer toe deed, hij het masker zou afdoen. Zijn zuivere hart zou op die dag weer kunnen slaan met alle warmte en liefde die het hart eigen was. Was het tijd om te sterven, dan zou hij puur en onbeschadigd afscheid van het leven kunnen nemen. En dat zou een mooie dood zijn.
Zo gezegd, zo gedaan. De prins leefde na de plaatsing van het masker enorm op. Hij begon interesse te krijgen voor de krijgskunst, de diplomatie, economie, eigenlijk alles wat een goed heerser zou moeten leren om een land te regeren. En die kans kreeg hij al op zijn vijfentwintigste, toen zijn vader werd gedood door een ingehuurde moordenaar van een naburig land. Alle mensen waren, uitermate voorzichtig, tevreden met de jonge koning. Door het magische masker werkten alle krachten in het land met enige eerbied met hem mee, en ook koningen van andere landen vonden het niet nodig om ruzie met hem te maken. Zijn moeder bracht haar dagen door in haar eigen boudoir, en een tiental aanbidders, die ze allen niet goed genoeg vond, maar waar ze graag mee speelde. Dus daar had hij mooi geen last van.
Natuurlijk was het nodig dat de prins, die nu inmiddels dus koning was geworden, trouwde. Het was vanzelfsprekend dat er kinderen moesten komen, en zo gebeurde het dat toen hij zevenentwintig was geworden, een prinses op één van de vele hoffeesten verscheen, die de aandacht van de koning wist te trekken, en te behouden. En hoewel het voor de meeste bewoners van het land een vreemd gezicht bleef, een koning met een masker, en een koningin zo mooi als stille ochtenddauw, was iedereen het er over eens, dat de koning een prima heerser was, en als hij nou zo nodig de hele dag dat masker op wilde zetten, nou, dan hadden zij verder geen bezwaren hoor. De welvaart in het land was immers nog nooit zo hoog geweest, en de meesten waren heel gelukkig.
De koning en de nieuwbakken koningin kregen een al gauw kinderen. En de kinderen werden groot, en de koning werd oud. En de koningin? Die werd mee oud met hem. Ze hield heel veel van de inmiddels oude koning, al was ze haar hele leven verdrietig geweest over het feit dat hij zijn masker nooit had afgedaan. Haar hart reikte elke dag naar de zijne, maar zijn masker liet het contact nooit toe. Hoe vaak had zij hem niet gesmeekt om het masker af te doen, maar hij bleef onvermurwbaar. Al die jaren hield zij zich, soms overmand door hete tranen van enorm verdriet, vast aan zijn belofte: als zijn oudste zoon oud en betrouwbaar genoeg was om zijn troon over te nemen, dan, ja dan, zou hij zijn masker afdoen, en zijn zuivere hart aan haar tonen.
Toen het eindelijk tijd was om de troon over te dragen, was de koning oud en versleten. In die tijd was ouder dan vijftig jaar, al heel erg oud. In het land was het een enorm feest. En op de hoogtepunt van dat feest verhuisde de kroon, die al die jaren wel als vastgebakken op het hoofd van de gemaskerde koning leek, naar het hoofd van zijn oudste zoon. Het land juichte. De koning slaakte een diepe zucht, want het werk was eindelijk gedaan, en de koningin weende zoete tranen van blijdschap. Vanavond zou zij eindelijk het gezicht van haar ware liefde zien, en zouden hun harten verbonden zijn voor de rest van hun leven.
In de koninklijke slaapkamers had zij alles in gereedheid laten brengen voor deze prachtige avond: alle ruimtes roken naar lavendel, haar favoriete geur, en kaarsen verlichtten het geheel als een fluisterend vuurwerk. Toen alles nét klaar was, trad de nu gepensioneerde koning binnen. In het midden van het vertrek hield hij halt. Zij, wachtend op het bed, hield haar adem in en verheugde zich met een luid bonkend hart op het nog te ontdekken gezicht van haar koning.
“Vrouw”, zei de koning, “vanavond vieren wij de terugkeer van mijn Zuivere Hart. Na alle jaren geleefd te hebben met het masker, doe ik nu de belofte die ik zo een tijd geleden aan mezelf heb gedaan, gestand.” En met die woorden haakte hij al zijn vingers achter de randen van het masker, en met één geweldige ruk vloog het door de lucht en knalde het met duizend splinters op de schoongeboende vloer uit elkaar. Maar de koningin hoorde het niet. Met ontzetting staarde zij naar de plek waar het gezicht van de koning had moeten zitten. Want achter het masker, zat niets. En met het uiteenvallen van het masker was het zuivere hart van de koning verdwenen. Twee lege plekken op het lichaam van de koning staarde haar nietszeggend aan. Ze krijste. En krijste. En krijste. En door het gekrijs heen besefte ze dat ze al die jaren een romantische liefde had gevoeld die er nooit was geweest. Met de gift van het masker was de toen al jonge prins zowel zichzelf, als zijn hart voor eeuwig kwijtgeraakt. De magiër had het land gered, en de prins met het zuivere hart geofferd. Het hart van de koningin kon dit inzicht, dit uitzicht op haar voorbije leven, en het vooruitzicht op haar laatste jaren, niet aan, en stierf ter plekke van verbijstering en ontzetting.
En de gepensioneerde koning? In een pij, zoals de monniken die dragen, de kap ver getrokken over zijn niet bestaande gezicht, regelde hij de begrafenis van de onfortuinlijke koningin. Hij kon, dat begrijpen jullie, geen tranen laten. Hij had immers geen gezicht. Maar ook zijn afwezige hart gaf hem geen reden voor verdriet. Toen de ceremonie was afgerond liet hij een groot gat delven en zette er een zetel voor. Daar plaatste hij zijn gehavende lichaam in, en staarde dag in dag uit, met niet bestaande ogen, naar zijn eigen graf. Op zoek naar zichzelf.
Tenslotte gaf de rest van zijn lichaam er na nog een heel decennium eindelijk de brui aan. De pij viel als een handdoek over de zetel heen, en van de koning was niets meer te vinden: er bleek niemand om te begraven.
(vrij naar Gerrit Komrij’s “Maskers”)