Net een post van Hans van Eeken (“Iemand in zijn kracht zetten”) gelezen. Een betreft een kleine analyse van wat er nu eigenlijk aan de hand is als een hulpverlener een hulpvrager ‘in zijn kracht zet’. Samengevat komt het op het volgende neer: allereerst is er sprake van een hiërarchische relatie, namelijk tussen degene die in zijn kracht wordt gezet, en degene die de persoon in zijn kracht zet. Topdown aldus. Ten tweede is er sprake van kracht: de hulpverlener zet de cliënt in zijn kracht wat suggereert dat als het bij die laatste niet zo direct lukt, meer kracht achter dat zetten uitoefenen, een optie is. Ten derde is er vanuit het client-perspectief sprake van een eigen kracht, die als een vooralsnog vreemde mogendheid wel aanwezig is, maar niet is geïntegreerd, waarbij de hulpverlener hem of haar daarmee gaat helpen. Ook in dit geval is er sprake van een ongelijke relatie.
Goed. Dan nu het volgende: heeft er iemand bij stilgestaan dat het de cliënten zijn die de hulpverleners op dagbasis in hún kracht zetten? Alleen al door te verschijnen?
Ik stel me even voor dat ik een vrijgevestigd psycholoog ben. Elke dag komt er een aantal cliënten langs. Elke cliënt rechtvaardigt dan mijn bestaan. Ik ben er immers voor hem of haar. Als deze niet langskomt, dan ben ik hulpverlener af. Elke cliënt verzekert mij van inkomen, status, inherente waarde. Omdat er mensen zijn die mijn hulp nodig hebben, ben ik, nog even los van de waardering van de cliënt zelf, goed bezig. Ik zou zelfs kunnen zeggen dat als ik alleen maar cliënten heb die ontevreden over me zijn, ik ze continu wijs op, coach in, in contact breng met hun pijn en daarmee grootste groeipotentieel, zodat zelfs als elke klant flipt, ik dan dus ook erg goed bezig ben. Dit gaat natuurlijk te ver, maar u begrijpt dat de hulpverleners-functie voldoende ingangen biedt om me in mijn kracht te voelen, zelfs ongeacht de klanttevredenheid. En mocht ik dan toch aan mezelf gaan twijfelen, dan moet ik even bladeren in de DSM-V en dan vind ik vast wel informatie die de weerstand van de cliënten bevestigt en wat dan dus niets met mij te maken heeft. Heerlijk. Goed, nu ga ik echt veel te ver, én ik dwaal af. Mijn excuses.
Terug naar de kern aldus. Samengevat komt het hierop neer: waar ik als hulpverlener mijn best moet doen, op welke manier dan ook, om de cliënt in haar of zijn waarde te gaan zetten, verzekert de cliënt me al bij aankomst van mijn eigen kracht.
Deze dynamiek helpt er natuurlijk, paradoxaal genoeg, niet aan mee om de hulpvrager te helen: als cliënt blijft de zegen immers op deze manier maar van boven komen, en hoe kom je dan nog in Godsnaam in je eigen kracht?
Houd u vast, ik heb de oplossing: elke hulpverlener begint bij elk hulpverlener-hulpvrager-contact-moment met een dankbetuiging. Hoe de hulpvrager zijn of haar steentje bijdraagt aan de eigen kracht van de hulpverlener. Dat zonder de hulpvrager, de hulpverlener zich net zo ontkracht (lees: geen inkomen, geen sociale status, geen zingeving, ernstige zorgen over de eigen mentale gezondheid) zou voelen als de hulpvrager nu. Dat de hulpvrager al geslaagd is voor het diploma “iemand in zijn eigen kracht zetten” door louter aanwezigheid, waar de hulpverlener zich nog moet bewijzen. Dat, pas als de hulpvrager volledig in zijn kracht staat, de rekening vereffend is. Anders gezegd: de hulpvrager is al als morele overwinnaar uit de bus gekomen, en de hulpverlener kan de verhouding nog hoogstens in een gelijkstand doen laten eindigen.
Ik zie een nieuwere GGZ voor me. In elke behandelkamer, op elk crisisbed, in willekeurig elke setting begint het contact met een golf nederige dankbaarheid van de hulpverlener. Uitgesproken dankbaarheid voor het bestaan, de aanwezigheid, het licht van de cliënt tegenover zich.
Mensen. Is dat niet een uitermate goed begin, dear I say, noodzakelijk begin van elk mentaal herstel?