Buiten is het stil. Er is niemand. Ja, er zijn brommertjes, auto’s die passeren, een kletsende buurvrouw van drie deuren verderop, een jagende kat. Maar het leven lijkt u te negeren. Het beweegt zonder u daarin nog langer mee te nemen. Het beweegt al heel lang zonder u, en er is geen reden om aan te nemen dat dat leven u ooit nog mee gaat nemen.
U bent half vijftig. Het uitzicht is er één van een tijdloze leegte.
Stel. Uw partner is drie seizoenen geleden overleden. Plotseling. Een hartstilstand tijdens een gezellig samenzijn met vrienden.
Het eten alleen is zwaar. Met de aanstormende winter zijn de dagen lang, en het licht kort. U kunt u niet verliezen in uw werk, want dat was een decennium geleden al klaar. U zit er warmpjes bij, dat wel. Maar buiten, en binnen, is het ijzig koud.
U bent half zeventig. Door uw ogen is er niets meer om voor te leven, behalve het leed dat u dag in dag uit gijzelt. Hoe lang nog?
Nu al een jaar aan het studeren. Negentien. In je kamertje, in onderhuur bij een vriendelijke oudere dame, staar je door het raam naar beneden. Life goes on. And on. Zo lijkt ‘t. Maar het laatste college is al maanden geleden gevolgd. Het laatste belangstellende telefoontje van een medestudent al twee weken.
Er is geen enkele levensvonk die je aanmoedigt de deur uit te gaan. En als iemand het je zou vragen, zit dat er naar je eigen inschatting ook niet meer in.
De volgende sigaret wordt opgestoken. De straat diep onder je ziet er bedreigend uit.
Tovert u zich een spectrum voor ogen: aan de ene kant is er de assertieve, vrije en ruim bedeelde mens die in staat is zijn of haar leven volledig naar eigen inzicht in te richten. U ziet een vertegenwoordiger van deze groep lopen. Zij is zojuist op gesprek geweest bij een woongroep. Lijkt haar wel een leuk idee. Hoeft natuurlijk niet. De kans is groot dat zij, gezien haar innemende uitstraling met hoge gunfactor, lid mag worden van deze club.
Zie, aan de andere kant, de introverte, inmiddels sociaal angstige, door het leven afgekamde mens. Opgesloten in zijn flat. Alleen. Stikkend in het eigen lijf, strak staand van de aangeleerde en continue stress. Het ‘bescherm uzelf’-adagium heeft geleid tot een terugtrekken, een overleven, dat geen andere gedachte of beleving meer toestaat. Geen stemmen, geen wanen of hallucinaties. Gewoon elke dag de dunne lijn lopend, om te overleven. Dezelfde lijn. Dezelfde gevoelens. Dezelfde gedachtes. Deze vertegenwoordiger is, de wanhoop nabij, ook bij het intake-gesprek van dezelfde woongroep geweest. Hoe groot schat u de kans in dat hij wordt aangenomen?
Als u in Nederland een vooruitzicht heeft van tijdloze eenzaamheid, dan wordt verondersteld dat u daar zelf iets aan doet. Of u past uw omgeving aan, de bovengenoemde woongroep bijvoorbeeld, of u past uzelf aan; van een schop onder de kont, door naar de aansluiting bij een club van mensen die elke maand samen iets gezelligs gaan doen, of Lexa, tot aan de hulp van een psycholoog die u beweegt om de zaken anders te zien, opdat u de gezonde draad weer oppakt. Of een psychiater natuurlijk, die u wat pillen voorschrijft opdat het lijden de rest van uw leven dragelijk blijft. Tja.
Als u daar niet toe in staat bent, wordt u opgevangen. Dat wil zeggen, als u in ernstige mate voldoet aan één of meer fysieke en/of psychiatrische aandoeningen. Het verpleeghuis of beschermd wonen is dan de uitkomst.
En dus blijft er een hele grote maatschappelijke leegte over: wat als u uzelf niet kunt redden, vanwege uw hooggevoelige persoonlijkheid bijvoorbeeld? Of uw autistische trekken? Of als u lijdt aan angsten of depressies, die binnen de bandbreedte vallen van wat draagbaar wordt geacht? Als u hunkert naar gezelschap, maar door het leven teveel gekoeioneerd bent om een beweging in die richting nog te durven nemen? Als u zoekt naar een thuis? Een woning die misschien een eigen uitgang heeft om te vluchten? Maar ook een ingang naar een gemeenschap waarin dat thuis wordt vormgegeven met een open haard, een borrel, een goed gesprek, een knuffel, begrip én nieuwe prikkels? Is het niet dat voor volksstammen geldt dat geborgenheid én vrijheid, troost én uitdaging wezenlijke fenomenen zijn die men onvoldoende, of na het incasseren van voldoende klappen, niet meer kán realiseren?
Met genoeg crises achter de rug, heb ik mazzel gehad. Een thuis teruggevonden. Maar ik heb de afgelopen jaren genoeg mensen gesproken, die im- of expliciet ook op zoek waren naar een thuis en deze niét vonden. Een warm nest. Een nest om onder de deken te snoezelen. Maar ook om weer te leren uit te vliegen. Een gezond alternatief voor een leven tussen vier te stille muren waardoor diepe rust, en dus herstel, en dús het terugvinden van de eigen diepe innerlijke kracht, onmogelijk gerealiseerd kan worden.
Dus bij deze de oproep. Voor nieuwe gebouwen. Geen huizen. Maar thuizen. In mijn geestesoog zie ik woningen die als uitlopers aan een centraal gedeelte zijn gebouwd. Die een uitgang hebben, om de vrijheid te voelen, of te vluchten. En een ingang hebben naar dat centrale deel. Voor de geborgenheid, of de troost. In dat deel is een haard aanwezig. Een bibliotheek. Een keuken. Een gemeenschapszaal. Om het pand heen ligt een grote tuin. Met een vijvertje. Om in de zomer te poedelen. Om ‘s winters te schaatsen. Met de warme chocomelk, en het schaakspel op tafel.
In dat thuis woont de eenzame man die ik was. In dat thuis woont A., die enkel mensen om zich heen wilde, en iemand die haar hielp met haar dystrofie. In dat huis is B. net ingetrokken, waarmee hij in de aanwezigheid van anderen eindelijk een begin kan maken met het verwerken van het verlies van zijn vrouw. Hier woont C. die haar droom van wie ze wil zijn, in haar slaap weer weet terug te vinden. Hier woont D., E., F.. Een respectievelijk vastgelopen vader met twee kids, een voorheen dakloze 16-jarige die op het punt stond net tè gehard voor het leven te worden, een wijze oude dame die alle zorg om haar medemens weer kan laten stromen. Undsoweiter.
Zou het mogelijk zijn? Dat als we elkaar weer in de keuken op kunnen zoeken, we elkaar ook weer breder kunnen vinden? En in staat zijn om met elkaar een nieuw thuis te maken? Hoe we, voor elkaar, meester en gezel kunnen zijn in dit leven? Anders dan het eeuwige standaard maatschappelijke bouwblok, het gezin, maar daarom niet minder waardevol?
En mocht het vast- en weer loslopen dan niet met elkaar kunnen worden opgelost, dan stel ik me zo voor dat er links of rechts een transitiecoach wordt ingereden. Eentje die wie dan ook kan helpen als je de moed niet meer kunt opbrengen om wat dan ook nog te ontdekken, of je aan wie dan ook te hechten, of lief te hebben. Of een ander die je helpt om de dam van al je verdriet door te prikken, en je na die tsunami de opengevallen zandweggetjes laat zien die leiden naar het verloren gewaande land dat “zingeving” heet. Opdat er opnieuw grond is om de wereld weer te veroveren.
Misschien denkt u dat ik droom over een vluchtplaats en is dit rechtgeaard escapisme. Misschien denkt u dat ik zit te prakkiseren over een ietwat treurig Ronald McDonaldshuis voor volwassenen. Misschien neutraler dan, een losvast-studentenhuis voor niet-studenten.
Maar dat is het niet.
Het is in wezen een huis voor nieuw licht. Misschien als een klooster in de middeleeuwen, als een vuurtoren in de nacht voor eenieder die kopje onder dreigt te gaan in de huidige onheilige oceaan van de zelfverering en bijbehorende ego-verbunkering.
In ieder geval mag het een thuis zijn voor diegenen die nog snappen dat het eigen licht feller gaat schijnen, als het versterkt wordt in en door het licht van anderen.