Ik ben dit jaar met vriendin en dochters in Zweden geweest. Financieel doable omdat een geëmigreerde vriend van me daar zijn huis heeft, en wij er twee weken mochten verblijven als we voor honden, katten, konijnen, groentetuin en één dwerghamster zouden zorgen.
Hij woont met zijn gezin in Smålland, in een klein dorp. In een straal van 50 kilometer vind je miljarden bomen en stenen, een “badplats” (lees: een meer zo groot als de gemeente Apeldoorn) per 3 inwoners, een klein leger aan bijna vergeten glasblazers, één Aldi, één verdwaalde bakker, en de pizzeria is het enige soort restaurant wat de Zuid-Oost Zweden lijken te waarderen.
Als hij één en ander vertelt over de volksmentaliteit, dan doet me dat onwillekeurig denken aan de voorlichting over het van oorsprong Scandinavische POD (Peer supported Open Dialogue) die ik heb mogen genieten bij een bijeenkomst georganiseerd door GGZ Vincent van Gogh in Venlo, begin juli dit jaar. Wat ik daarvan onthouden heb is het volgende: een probleem (in dit geval een psychose) is niet alleen een probleem van de patiënt. Alle betrokkenen zijn deeleigenaar van de situatie. Alle betrokken gaan pas van tafel als het probleem, de analyse, de oplossing, het actieplan én de terugkomdatum voor alle betrokkenen naar tevredenheid zijn gedefinieerd en uitgezet. Anders gezegd: de pijn ligt in het midden van de tafel, niet op de schouders van de patiënt, en de pijn moet weg.
Moet deze bijeenkomst een dag duren? Ok. Twee dagen? Het zij zo. Men gaat niet van tafel totdat het geregeld is.
Als ik hoor hoe zorgverleners dat hier in Nederland dienen aan te pakken, dan hoor ik heel wat anders. Er is geen resultaatverplichting, maar inspanningsverplichting. In de praktijk komt het er dan op neer dat ik een caseload heb van 100 patiënten, waarbij ik voor nummer 34 dus pak ‘m beet 20 minuten per week heb, waarvan 8 minuten opgaan aan administreren wat ik voor hem of haar heb gedaan.
Stel dat ik een telefoontje moet plegen om te kijken of er voor deze hulpvrager woonruimte voorbij de regio beschikbaar is. Ik bel. De betreffende persoon die iets kan betekenen is er even niet. Dat schrijf ik op. Mijn inspanning is gedaan en ik vermeld aan patiënt 34 dat ik een telefoontje heb gepleegd, dat ik de betreffende persoon niet aan de lijn heb gekregen, en dat ik het volgende week weer probeer. In theorie kan ik dit elke week herhalen, met hetzelfde resultaat. Ik krijg mijn loon, want ik heb voldaan aan mijn inspanningsverplichting.
Ik zou als hulpverlener helemaal kapot gaan. Tenzij ik me van elke hulpvrager volledig professioneel en voorbij enig zicht zou weg distantiëren. Dat heelt alle wonden en voorkomt de toekomstige. Dat de hulpvrager er aan onderdoor gaat is dan niet meer dan een potentieel gegeven.
Anders gezegd: ik vraag wel eens aan Nederlandse hulpverleners of successen worden gevierd. En zie dan hoe er even met de ogen wordt geknipperd, alsof men moet reizen naar een alternatieve realiteit die al lang geleden achter de horizon is verdwenen.
En ik weet dat hulpvragers er kapot aan gaan. Ook letterlijk trouwens. Er is geen deadline. Geen uitzicht. Geen hoopvol en afrekenbaar einde van de problematiek. Er is alleen een “We zijn er mee bezig”, met een reële optie tot ‘indefinitely’.
Ik reis terug naar april 2013. Hoe ik niet meer wist hoe mijn verlies te nemen en toekomstige winst te zien, laat staan te realiseren. Hoe paniek als gevolg van een scheiding, werk-, kind-, en huisverlies mijn bewustzijn gestaag overnam. Hoe de Hollandse cultuur, ook diepgeworteld in ondergetekende, mijn toenmalige ondergang onverbiddelijk inluidde: ‘mijn probleem, dus zelf oplossen’.
Maar hoe zou het zijn geweest als ik in een cultuur zou leven, waarin ik zou hebben vertrouwd op resultaatgerichte hulp? Hoe ik een persoon die me na aan het hart zou liggen, had kunnen aanspreken op het regelen van een zorgtafel waaraan alle noodzakelijke mede-probleemeigenaren zouden aanschuiven (potentiële werkgevers, een romantische relatiebemiddelaar, de sociale woningbouwer, een scheidingsmediator en heel, heel ver achterin een psychiater)? Dat die niet zouden vertrekken totdat al mijn pijnpunten naar ieders tevredenheid, dus ook de mijne (niet onbelangrijk), middels een plan van aanpak zouden zijn afgedekt? Dat we allemaal onze noodzakelijke inspanningen zouden doen, en een vinger aan de pols zouden houden totdat het einddoel bereikt zou zijn? Dat de deadline op laten we zeggen 6 maanden zou liggen? Dat falen geen optie zou zijn? Omdat elke hulpvrager in crisis in feite een Apollo 13 is?
En hoe, nadat het allemaal was geregeld, ik een knalfeest had gehouden voor alle betrokkenen, die in dat proces allemaal vrienden waren geworden?
Had ik op basis van de krappe markt een jaar kunnen wachten op zo een team? Ja. Hoop op een in de cultuur verankerd gegarandeerd geruststellend resultaat doet een stuk rustiger leven.
Ik vind het bescheiden als een instelling als Vincent van Gogh de slogan “Gewoon Anders” gebruikt, mochten ze de hulp uit Scandinavië in brede zin omarmen. Dan vind ik dat niet gewoon anders.
Dan is dat Gewoon Echt Veel Beter.