Oktober 2015
“Na dertig jaar ervaring weet ik héél goed wat er in mijn patiënten omgaat!”
Haar gezicht is lichtrood.
En met die opmerking en dat beeld reis ik, als heb ik het ticket automatisch met de verstane repliek aangeschaft, af naar mijn eigen persoonlijke helleplaneet, al wist ik het nog niet. De buikpijn, schrijnend als een zwarte tennisbal met kunststofstekels, komt altijd later.
“We zijn diep verbonden met het leed van deze mensen.”
Ik kijk naar haar, zie hoe ze haar voorhoofdshuid naar elkaar toetrekt als het summum van betrokkenheid. Er zijn twee opties: of ze meent er geen flikker van, maar doet het om het sollicitatiegesprek op een prettige manier te blijven laten verlopen. Of ze meent het wel, in which case ze een aardige voorstelling maakt van haar eigen beleving van ‘leed’, maar geen enkel idee heeft van dat wat er achter de ogen van ‘haar patiënten’ speelt.
Ik gok op beide.
“Het lijkt erop dat u een verlengde burn-out heeft gehad.”
Een gezellig ritje naar de krochten van mijn zijn en terug wordt afgekaart als een ‘verlengde burn-out’. Ik meen de onderdrukte valse glimlach te zien van iemand die de strijd heeft gewonnen. Maar wat ze niet ziet is dat er al een heel bataljon aan neuronen aan het werk zijn om me hier zo snel mogelijk weg te krijgen. Ze had al gewonnen, en haar passieve agressiviteit heeft niet meer effect dan een salvo in de lucht over een vluchtende menigte. Alleen maar meer paniek. Goed bezig.
Ik heb geen moordneigingen. Nauwelijks gehad. Het heeft alles te maken met mijn programmering dat ik me nog liever laat martelen dan me wegdraaien van hetgeen waarvan ik denk afhankelijk te zijn. Een uiterst lullige softwarefout, die zoveel tijd heeft gehad om zich te ontwikkelen, dat ik er niet aan twijfel dat deze nu hardwarematig in mijn kop zit, in de vorm van dikke kabels.
Ik denk aan de nieuwe lotgenoten achter de muren van het ziekenhuis als ik weer buiten sta. Iedereen op zijn eigen planeet, in doffe eindeloze wanhoop, verscheurende paniek of gevlucht naar God weet welke persoonlijkheid. En aansluitend, het personeel dat daar op een emotioneel continuüm van autisme tot hysterie weet dat ze het juiste ding aan het doen is. Ondersteund door wederzijdse bevestiging en een immens verdwaalde wetenschap.
In mijn gedachten dendert er maar één boodschap aan tachtig procent van verpleging, psychologen, psychiaters en alle overige -gogen en betaald volk in die omgeving rond in mijn hoofd: wordt godverdomme eens een keer bescheiden. Je gaat er niet dood aan en je doet iets waar je voor betaald wordt: het redden van levens.
Na een paar dagen thuis zakt de buikpijn. En is het besluit daar: ik schrijf een boek. En mocht ik dat voor elkaar krijgen, dan heb ik in ieder geval 1 ding van mijn verdomde Bucket-list gerealiseerd. En de Fuckit-list is aangevuld met een extra item: nooit meer een poging doen om in dienst te treden bij het leger van Pontius Pilatus c.q. als ervaringsdeskundige in een psychiatrische afdeling.
En dan bedenk ik dat dat ook niet gáát: ik zou niet vallen onder de voorwaarde van Jezus: vergeven worden is immers alleen een voorrecht voor de onwetenden.
Ik?
Ik zou branden.
En terecht.
Een dag later ontmoet ik jou voor het eerst. Je vertelde me toen dit verhaal in een paar zinnen. Had toen nie begrepe dat t je “ouwe vertrouwde plekkie” was. Dacht dat t n trut van UWV was geweest mt haar eigenhandige diagnose vn die verlengde burnout.