De wereld is zwart wit.

Knerpend drukken de donkere laarzen de vers vallende sneeuw plat. Ik draai mijn hoofd omhoog en voor me zie ik een ijzeren poort. Tierelantijntjes. Ik duw de deur open, doe twee stappen en een zee van door sneeuw bedekte, maar nog zichtbaar grijze opstaande stenen vult mijn blikveld. Een tombe rechts, verder weg. Overal klimop, versiert met wit. Bomen, zwaar door de witte vracht. Vlokken dwarrelen met miljarden uit de lucht naar deze stille wereld.

Knerp, knerp.

Achter me een klein ruitenspoor van mijn eigen zolen. Ze worden snel gevuld, elke stap lijkt zo verdwenen. Een klein pad dat doorloopt. Links de manshoge muur, rechts de eindeloze rijen aan graven. Stille bondgenoten uit een andere wereld.

‘Wat doe ik hier?’

Het lijkt alsof de ratio een laatste hopeloze poging doet om plaats, tijd en de eigen aanwezige materie te verklaren, maar intuïtie neemt in alle rust de regie over. Zoveel vrede in mijn buik. Helemaal aan het eind van het pad is een kleine, smalle doorgang, wat rechtstreeks doet uitkijken over de weilanden en de zoom van een bos. Het trekt me. Vlak voordat ik door dat kleine tunneltje word getrokken stop ik. De muur naar het weiland is lager, ik hoef het tunneltje niet door om de omvang van de witte natuurpracht te zien. Rechts van me nog een laatste lange mensgevormde stenenrij.

Het blijken kindergraven.

Als ik verder kijk, lijken de individuele zwarte stenen over te gaan in een steeds kleinere rij puntjes midden in een wervelende en eindeloze wolk van wit. Mijn aandacht wordt getrokken door twee graven vlak bij me. Ik loop twee meter naar rechts en blijf staan voor één, nee twee plaatsen. Kleine graven, kleine steentjes. Ik loop er een meter langs op en veeg de namen schoon.
En plots vullen mijn haast vergeten dochters mijn wereld in een explosie van kleur. Lachend en spelend in een late nazomer. Een hemelsblauw bad in een groengeëxplodeerde tuin. Paarse, oranje, rode en bloemen in alle soorten en maten. De zon. De felle, gele zon.

En mijn hoofd verdampt.

De tijd verdwijnt.

Naast het ligt een jas. Ietwat schuddend licht het het been uit de reeds waardeloze laarzen. Nog maar even verbaasd ziet het zijn tot vacht en klauwen getransformeerde handen aan. Het schudt zijn kop. En ruikt aan de stenen voor zich. Vreemd bekend.

Uit het weiland stijgt gehuil op.

Zacht trippend draait het zich naar de doorgang van de begraafplaats. In de wei, ver voor hem, staat een grijze wolf. Hij staart hem aan. Hij roept hem stil. Hij is de vader. Deze draait de kop, en verdwijnt geruisloos in het woud. De zoon wil volgen maar nog éénmaal rukt zijn kop zich om naar de stenen. Om voor terug te komen. Maar nu moet het gaan: diep, diep tussen de bossen ruikt het naar vers bloed.

Het dier draaft het weiland op, en wordt opgeslokt door de bos zoom. In zijn oren kraakt de sneeuw lichter dan voorheen onder de zachte en nauwkeurig dravende poten.

Het leven is hier. En hier alleen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.